1. Verduidelijking reikwijdte responsieplicht ex art. 349 lid 2 Sv
1.1. de twijfelachtige waarde van het amendement Wet bekennende verdachte (2005)
Opvallend is de volgende passage in de Memorie van Toelichting, TK 29255
nr. 3, p. 5, over de motiveringsplicht van de rechter naar aanleiding
van de wijziging van art. 349 lid 2 Sv:
"...vooropgesteld kan worden dat het wetsvoorstel géén verruiming van
motiveringsplichten behelst en daartoe ook geen aanleiding geeft. Indien
de motiveringsplichten die langs jurisprudentiële weg tot stand zijn
gekomen, verder worden uitgebreid, voegt dat gebeuren (een eventuele
uitbreiding, M.B.) toe aan het belang van het onderhavige wetsvoorstel".
Wetsvoorstel 29255, dat de wijziging van art. 349 lid 2 Sv behelst,
vloeit voort uit het onderzoeksproject Strafvordering 2001. De
gewijzigde wet zou niet gericht zijn op betwiste punten, maar
beslissingen die te maken hebben met geschilpunten. Aanvankelijk gaf het
voorstel de indruk dat iedere van door het OM ingediende strafeis
afwijkende beslissing, nader gemotiveerd diende te worden.
Uitgangspunt van Strafvordering 2001 is het contradictoir geding van het
strafproces. Bij afwijking dient de rechter niet alleen de door de
verdachte aangevoerde, onderbouwde standpunten, gemotiveerd te
verwerpen; indien het vonnis afwijkt van het requisitoir, dient een
nadere motivering gegeven te worden ten aanzien van zowel de
bewijsvoering, als de straftoemeting. In een contradictoir proces past
dan ook dat de nadere motiveringsplicht bestaat voor zover door de
verdachte of het OM gemotiveerd verweer is gevoerd, respectievelijk een
gemotiveerd standpunt ten aanzien van de strafeis is ingenomen.
Evenwel geeft de verhouding tussen art. 358 lid 3 en 359 lid 2 Sv aanleiding tot vragen. In het arrest van 11 april 2006, NJ 2006, 393,
verwerpt de Hoge Raad het kwalificatieverweer, stellend dat de
tenlastelegging en bewezenverklaring moeten worden geacht dezelfde term
te bezigen als de delictsomschrijving in art. 140 Sr; de aan het verweer
ten grondslag liggende opvatting inzake de kwalificatievraag, vindt
volgens de Hoge Raad geen steun in het recht, zie r.o. 4.5- 4.7. In
feite lijkt de eis uit 359 lid 2 Sv, tweede volzin, nu juist gepasseerd
te zijn.
1.2. rechtsoverwegingen Hoge Raad
In voornoemd arrest zet de Hoge Raad de motiveringsplicht op grond van
art. 359 lid 2 Sv uiteen: de wijziging van het tweede lid van 359 Sv
zou, blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet bekennende
verdachte, op twee doeleinden zijn gericht (r.o. 3.4):
1. codificatie van de jurisprudentiële ontwikkeling van de
motiveringsvoorschriften in verband met art. 358 lid 3 Sv, inzake onder
meer strafuitsluitingsgronden, alsmede de betrouwbaarheid van
bewijsmiddelen, art. 360 lid 1 Sv;
2. het verschaffen van een aanspraak aan het OM op een gemotiveerde
beslissing omtrent uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. De aanspraak
van het OM en de verdachte worden in dit kader met elkaar vergeleken.
Ook andere dan genoemde betogen nopen tot motivering indien zij niet
worden aanvaard, r.o. 3.5: "in Kamerstukken II 2003-2005, 29 271, nr. 1
en 29 255, nr. 3, wordt gewezen op de belangen van procesdeelnemers en
de samenleving bij inzicht in de motivering van strafvonnissen, alsmede
op het belang van zelfcontrole door de rechter en controle door de
hogere rechter van de oordeelsvorming van de lagere rechter."
1.3. processuele kenmerken vóór en ná het amendement van art. 359 lid 2 Sv
"Omtrent de verwerping van een verweer met betrekking tot de formele
vragen (art. 348 Sv) en de kwalificatie van het bewezenverklaarde,
alsmede omtrent een beroep op een wettelijke strafverminderings- of
strafuitsluitingsgrond, moet op grond van art. 358 lid 3 Sv, in het
vonnis uitdrukkelijk worden beslist. Die beslissing moest ook voorheen
worden gemotiveerd op grond van art. 359 lid 2 Sv (oud)", aldus r.o.
3.6, "..nieuw is dat de beslissing, aangaande het OM, ter zake van de
formele vragen, de kwalificatievraag en de strafbaarheid van het feit en
de dader, nader moet zijn gemotiveerd. Voorts moeten nu ook de
bewijsbeslissing en beslissing over oplegging van maatregel of straf
nader worden gemotiveerd " De nadruk wordt gelegd op de "nadere"
motivering, omdat algemene motiveringseisen altijd hebben gegolden.
In de vrijheid van de rechter ten aanzien van de selectie en waardering
van het bewijsmaterieel, alsmede de keuze en weging van factoren die van
belang zijn voor de oplegging van de straf of maatregel, wordt door het
gewijzigde art. 359 lid 2 Sv geen wijziging gebracht, r.o. 3.8.1.
Betekenis zal toekomen aan de aard van het aan de orde gestelde
onderwerp, alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde
argumenten.
1.4. uitdrukkelijk onderbouwde standpunten
Voor zowel de verdachte en zijn raadsman als het OM heeft te gelden, dat
de responsieplicht wordt gesteld tegenover een duidelijk, door
argumenten geschraagd standpunt, voorzien van een ondubbelzinnige
conclusie. Overeenkomstige criteria worden gesteld aan een beroep op
art. 359a Sv, r.o. 3.7.2. Verweren in de zin van art. 358 lid 3 Sv
dienen door de raadsman van de verdachte schriftelijk te worden
vastgelegd. Wordt het verweer niet bij wijze van de pleitnota ingediend,
dan kan overeenkomstig art. 326 lid 4 Sv worden verzocht om het verweer
in het proces-verbaal van de zitting op te nemen.
2. Uitleg verweren ex. 359 lid 2 Sv
2.1. Meer en Vaart-verweer (HR 1 februari 1972, NJ 1974, 450)
Lees het arrest-Meer en Vaart in de uitgave van Ars Aequi, m. nt. van
Th. W. van Veen. Van Veen wijst op de noot van G.E. Mulder. De
annotatie van laatstgenoemde heeft in het heden nog altijd
rechtsgelding.
Een nadere bewijsmotivering is noodzakelijk, "wanneer de verdachte een
bewering betreffende het bewijs doet, die niet met de inhoud der
gebezigde bewijsmiddelen, maar wel met de bewezenverklaring strijdt".
"De beslissing van de HR brengt bewijsmotiveringen in zaken als de
onderhavige dus in de buurt van beroepen op strafuitsluitingsgronden,
waarover de rechter uitdrukkelijk een beslissing moet geven wanneer hij
het daarmee niet eens is. De nadere motivering kan in de
bewijsconstructie zelf worden gegeven".
Zie voorts punt 3 van de annotatie: de plaats in de tenlastelegging
wordt door verdachte als onjuist aangemerkt. Doordat de rechtbank en HR
een andere opvatting hebben over het begrip "kruising van wegen", rijst
de vraag of de situatie wel valt onder de delictsomschrijving van het
overtreden wetsartikel en is het verweer van verdachte achteraf gezien
relevant geworden. De verdachte doet in wezen een beroep op op de
niet-strafbaarheid van het bewezen verklaarde; dat is een beroep op art.
358 lid 3 Sv, dat bepaaldelijk een beslissing vereist. Het verweer
balanceert op de grens tussen bewijsverweer en een verweer betreffende
de (niet-)strafbaarheid van het feit.
2.2. Dakdekkerverweer (HR 16 februari 1982, NJ 1982, 411)
Requirant voert een kwalificatieverweer, zie r.o. 6.2: "Nu het verweer
niet van louter feitelijke aard is, doch daarin tevens de rechtsvraag
wordt gesteld of verdachte al dan niet onder de kwalificatie valt, had
het Hof nader behoren te motiveren waarom het van oordeel was dat
evenbedoelde vraag bevestigend diende te worden beantwoord."
2.3. wijziging rechtspraktijk door Wet bekennende verdachte (2005)?
Dat de Meer en Vaart-verweren en Dakdekkerverweren ná de doorvoering van
het amendement van art. 359 lid 2 Sv hun gelding hebben behouden, wordt
uiteengezet in HR 13 maart 2007, NJ 2007, 180, met conclusie van
Procureur-Generaal Fokkens. Is de rechtspraktijk ten aanzien van de
(nadere) motivering op grond van art. 358 lid 3 en 359 lid 2 Sv, na het
amendement-Wet bekennende verdachte 2005, veranderd ten opzichte van de
praktijk van vóór het amendement?
"Blijkens de geschiedenis van
de totstandkoming van die Wet was de wijziging van art. 359 lid 2 Sv in
elk geval gericht op codificatie van de motiveringsvoorschriften die de
Hoge Raad reeds in zijn jurisprudentie had ontwikkeld, zulks in
aansluiting op de wettelijke voorschriften van art. 359 lid 2 Sv (oud),
in verbinding met art. 358 lid 3 Sv, inzake onder meer
strafuitsluitingsgronden, alsmede op art. 360 lid 1 Sv, inzake de
betrouwbaarheid van de daar genoemde bewijsmiddelen. Op grond van die
jurisprudentie was de feitenrecht al gehouden uitdrukkelijk en
gemotiveerd te beslissen omtrent een aantal bewijsverweren",r.o. 3.1.
"Een betoog waarin beroep wordt gedaan op niet hoogst
onwaarschijnlijke feiten en/ of omstandigheden die met de inhoud van de
door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn, doch die
-indien juist- in strijd zijn met de bewezenverklaring, is zo een
bewijsverweer waarvan de feitenrechter ook vroeger niet de juistheid in
het midden mocht laten. Dat geldt óók voor Dakdekkerverweren, waarin de
uitleg van een in de tenlastelegging opgenomen of daarin besloten
liggend begrip dat aan de wet is ontleend, aan de orde wordt gesteld",
r.o. 3.2.
3. Weerlegging verweren (HR 08 april 2008, NJ 2008, 231)
3.1. geen consensus over de betekenis van art. 359 lid 2 Sv voor Dakdekkerverweren
Requirant
klaagt dat het Hof in strijd met art. 359 lid 2 Sv heeft verzuimd om te
responderen. Hij zou een Dakdekkerverweer voeren, daar het betoog niet
louter van feitelijke aard is, maar een rechtsvraag aan de orde stelt
over de uitleg van een begrip in de tenlastelegging. Opvallend is de
volgende zin in punt 3.5 van de conclusie: "vóór het van kracht worden
van de Wet bekennende verdachte werden, als ik het goed zie, nauwelijks
eisen gesteld aan de onderbouwing van zo een verweer". (Die gedachte
vindt steun in het uitgangspunt dat al snel is voldaan aan de eis dat
het standpunt uitdrukkelijk moet zijn onderbouwd, M.B.).
Ook de bewijsbeslissing en de beslissing over de oplegging van straf en/
of maatregel dienen nader te worden gemotiveerd als de rechter afwijkt
van door of namens de verdachte ingebrachte "uitdrukkelijk onderbouwde
standpunten". De nadruk ligt op "nader", omdat voorheen reeds algemene
motiveringseisen golden.
Let op de overwegingen in de tweede en
derde alinea van 3.5. van de conclusie: "De vraag is wat de invoering
van art. 359 lid 2 Sv voor het Dakdekkerverweer betekent. Worden de
eisen opgeschroefd, omdat het Dakdekkerverweer wordt opgezogen door art.
359 lid 2 Sv, tweede volzin, of valt het Dakdekkerverweer buiten de
eisen van dit artikel? In de rechtspraak zijn signalen aan te wijzen van
verschillende strekking".
3.2. of verzuim tot cassatie leidt, is afhankelijk van onder meer de bewezenverklaring
Naar
het oordeel van A-G mr. Machielse is de klacht gegrond: het verhandelde
ter terechtzitting is onvoldoende om te kunnen spreken van een
toereikende en begrijpelijke motivering van de uitspraak. Het verzuim
van de responsieplicht heeft, gelet op art. 359 lid 8 Sv, nietigheid tot
gevolg. De gegrondheid van de klacht hoeft in onderhavige zaak echter
niet tot cassatie te leiden. Aan de bewezenverklaring van het ten laste
gelegde wordt namelijk niet afgedaan. Het verweer had (gemotiveerd)
verworpen moeten worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten