1. Vormverzuimen in vooronderzoek en onderzoek ter terechtzitting
Blijkens de bedoeling van de wetgever, is met de
invoering van art. 359a Sv, de codificatie van de rechtsgevolgen die
kunnen worden verbonden aan het verzuim van vormen bij het voorbereidend
onderzoek beoogd. Reeds sinds het Tweede Bloedproef-arrest (HR 26 juni
1962, 470) kent de jurisprudentiële praktijk de mogelijkheid om de
sanctie van bewijsuitsluiting toe te passen.
Vormverzuimen van het onderzoek ter terechtzitting vallen nadrukkelijk
níet onder het bereik van art. 359a Sv (Kamerstukken II 1993/ 94, 23
705, nr. 3); voor dergelijke gebreken is de vernietiging van het vonnis
of arrest, bij wijze van appel of cassatie het aangewezen rechtsmiddel,
zie onder meer art. 79 RO en artt. 199 en 256 Sv.
1.1. Algemene regels toepassing art. 359a Sv (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376)
In het didactische Afvoerpijparrest heeft de Hoge Raad belangrijke
algemene regels gegeven voor de toepassing van art. 359a Sv.
Rechtsoverweging 3.3. weergeeft de MvT bij het wetsvoorstel dat heeft
geleid tot de invoering van art. 359a Sv: "...de rechtsgevolgen van
vormverzuimen kunnen beter door de rechter worden beoordeeld, dan door
de wetgever.
Factoren, zoals het belang dat het geschonden voorschrift
beoogt te beschermen (1, relativiteitseis/ Schutznorm, M.B.), de ernst
van het verzuim (2) en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt (3),
spelen een rol bij de sanctionering in relatie tot de uiteenlopende
consequenties. De wetgever schept het wettelijke kader waarbinnen de
rechter tot zijn oordeel komt. Het streven is niet om voor het concrete
geval te bepalen wat de rechtsgevolgen zullen zijn."
Aldus blijkt de discretionaire bevoegdheid van de rechter vooropgesteld
te worden door de wetgever. Deze discretionaire bevoegdheid wordt alleen
ingeperkt door rechtsgevolgen die in een wettelijke bepaling op
procedurele schendingen zijn gesteld. In de aanhef van het wetsontwerp
prevaleert bovendien de reparatoire optie: sancties verdienen slechts in
laatste instantie toepassing, nl. als het vormverzuim onherstelbaar is.
Zie Kamerstukken II, 1993-1994, 23 075, nr. 3.
1.1.2. strafvermindering
Strafvermindering komt slechts in aanmerking, r.o. 3.6.3., indien aannemelijk is dat:
a. de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden (lees de
Schutznorm in, in het eerste criterium voor de sanctie der
strafvermindering, M.B.);
b. dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim (causaliteit, M.B.);
c. het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering;
d. strafvermindering in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim, gerechtvaardigd is.
Deze sanctie dient volgens de HR nader gemotiveerd te worden door de feitenrechter.
1.1.3. bewijsuitsluiting
Bewijsuitsluiting komt uitsluitend aan de orde indien het
bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen én komt in aanmerking
indien door de bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift
of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Art. 359a
Sv is niet van belang voor vormverzuimen waardoor de betrouwbaarheid van
het verkregen onderzoeksmateriaal wezenlijk is beïnvloed. Het
onderzoeksmateriaal zal immers reeds om die reden buiten beschouwing
worden gelaten. Eerdergenoemde factoren uit het tweede lid van art. 359a
Sv worden meegewogen in de beoordeling of bewijsuitsluiting moet worden
verbonden aan het verzuim.
1.1.4. niet-ontvankelijkverklaring OM
Niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging komt als in art.
359a Sv voorzien rechtsgevolg, slechts in aanmerking, indien het
verzuim daarin bestaat, dat met de opsporing of vervolging belaste
ambtenaren, ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een
behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming
van de belangen van verdachte, aan diens recht op een eerlijke
behandeling van zijn zaak, tekort is gedaan.
1.2. motiveringsplicht verdediging
De rechter dient de toepassing van een rechtsgevolg ex. art. 359a Sv te
motiveren aan de hand van de factoren uit het tweede lid van dit
artikel. Van de verdediging wordt een gemotiveerd beroep op de schending
van een vormvoorschrift verlangd, eveneens aan de hand van de factoren
uit art. 359a lid 2 Sv. Alleen op een zodanig verweer is de rechter
gehouden een met redenen omklede beslissing te geven, zie r.o. 3.7. voor
deze eis.
Dat het Afvoerpijparrest vooral didactisch van aard is, blijkt wel uit
de uitvoerige aandacht die wordt besteed aan de mogelijke sancties die
in onderhavige zaak niet van toepassing zijn. De voorgedragen middelen
kunnen niet tot cassatie leiden. Daarbij moet worden opgemerkt dat de
Schutznorm in kwestie niet strekt tot bescherming van de belangen van
een ander dan de verdachte. Er is, met andere woorden, niet voldaan aan
de relativiteitseis.
2. OM niet-ontvankelijk (Rb. Breda, 27 januari 2010, NJFS 2010, 116)
Bij het verbaliseren van de verklaring van de verdachte zijn
onherstelbare inbreuken gemaakt op de beginselen van een behoorlijke
procesorde, waardoor het recht op een eerlijke behandeling van de zaak
is tekortgedaan. De fundamentele inbreuk op de procesorde overstijgt het
Zwolsmancriterium, waarbij de specifieke belangen van de verdachte niet
geschaad mogen worden. In het bijzonder wordt gewezen op het
Karmancriterium: de gemeenschap heeft een wezenlijk belang bij eerlijke
en volledige verbalisering van de verklaring van verdachte, ter juiste
informering van de rechter.
In het kader van art. 359a Sv staat de vraag centraal, of er sprake is
van onherstelbaar verzuim. In onderhavige zaak wordt geoordeeld dat er
sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een
behoorlijke procesorde. De bekentenis van de verdachte is een essentieel
onderdeel van het onderzoek. De inbreuk op de rechtsorde raakt de
rechtspleging in haar kern, omdat de verklaring van de verdachte een
essentieel onderdeel is van het onderzoek en deze door de ernst van het
vormverzuim niet bruikbaar is als bewijsmiddel. Het Karmancriterium
geeft de doorslag om aan te nemen dat het OM niet-ontvankelijk verklaard
dient te worden.
3. Criteria voor bewijsuitsluiting ex. art. 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308)
De criteria voor bewijsuitsluiting ex. art. 359a lid 1 Sv zijn cumulatief:
1. het aldaar genoemde rechtsgevolg komt uitsluitend aan de orde indien het bewijsmateriaal door verzuim is verkregen;
2. het rechtsgevolg komt uitsluitend in aanmerking indien door de
onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift
of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Daarbij kan worden opgemerkt dat een schending van het in art. 8 EVRM
gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer,
niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in art. 6 EVRM vervatte
waarborg van een eerlijk proces. Aan een niet gerechtvaardigde inbreuk
op het in art. 8 lid 1 EVRM gewaarborgde recht, behoeven in de
strafrechtprocedure geen consequenties te worden verbonden, mits het
recht op fair trial ex. art. 6 lid 1 EVRM wordt gewaarborgd.
3.1. herhaling overwegingen Afvoerpijparrest
Is er sprake van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en blijken
de rechtsgevolgen niet uit de wet, dan dient de rechter te beoordelen
welk rechtsgevolg wordt verbonden aan het verzuim. Toepassing van een
rechtsgevolg dient te worden gemotiveerd op grond van de volgende
factoren uit het tweede lid van art. 359a:
1. het door het voorschrift gediende belangen;
2. de ernst van het verzuim, daarbij de omstandigheden waaronder het
verzuim is begaan en de mate van verwijtbaarheid van het verzuim mede
beoordeeld;
3. het nadeel dat wordt veroorzaakt door het vormverzuim: van belang is
onder meer in hoeverre de verdachte daadwerkelijk in zijn verdediging is
geschaad.
Een rechtsgevolg wordt slechts verbonden aan het verzuim, indien het de
verdachte is die door niet-naleving van de voorschriften getroffen is in
het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen (relativiteit
van art. 359a Sv, M.B.). Een vormverzuim behoeft niet noodzakelijkerwijs
tot een rechtsgevolg ex. art. 359a te leiden; het artikel strekt er
niet toe om aan de rechter een plicht op te leggen tot het verbinden van
rechtsgevolg aan een onherstelbaar vormverzuim.
Is toepassing van bewijsuitsluiting echter noodzakelijk om het recht van
de verdachte op een eerlijk proces ex. art. 6 EVRM te garanderen en
geven de factoren uit lid 2 van art. 359a Sv geen reden om anderszins te
oordelen, dan is de rechterlijke beoordelingsruimte om af te zien van
de bewijsuitsluiting, zeer beperkt. In een dergelijk geval gaat het
bijvoorbeeld om schending van de rechten van verdachte tijdens het
politieverhoor.
4. Ontoereikende motivering toepassing van art. 359a Sv (HR 04 november 2014, nr. 13/04825)
Het Hof heeft het oordeel, dat bewijsuitsluiting moet worden toegepast
vanwege schending van een belangrijk vormvoorschrift of rechtsbeginsel,
leidende tot een ernstige inbreuk op een grondrecht van verdachte,
ontoereikend gemotiveerd, omdat niet kenbaar aandacht is besteed aan de
in art. 359a lid 2 Sv genoemde factoren.
4.1. preventief element sanctionering vormverzuim
Van de bewijsuitsluiting als sanctie op vormverzuim gaat een preventieve
werking uit, zo merkt de Hoge Raad op in r.o. 2.5. De sanctionering
dient als rechtsstatelijke waarborg:
"In gevallen waarin het recht van de verdachte op fair trial ex. art. 6
EVRM niet direct aan de orde is, maar sprake is van een ander belangrijk
(strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke
mate is geschonden, toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk wordt
geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die
onrechtmatige bewijsvergaring tot gevolg hebben, te voorkomen en een
krachtige stimulans te bieden tot het handelen overeenkomstig de norm."
4.2. afweging aan de hand van aanvullende factoren
Of een ernstige inbreuk op de grondrechten van verdachte tot
bewijsuitsluiting noopt, zal de rechter moeten beoordelen aan de hand
van de wettelijke factoren ex. art. 359a lid 2 Sv en de omstandigheden
van het geval. Daarbij zal de rechter kunnen betrekken of
bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan te verwachten negatieve
effecten, aldus, of niet op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan
aan:
a. zwaarwegende belangen als de waarheidsvinding en bestraffing van de dader;
b. de rechten van slachtoffers;
c. de uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichting tot effectieve bestraffing.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten